Home

Jo's column. Regionale talen als gevaar voor het Nederlands!?

In februari van dit jaar schreef Henk Bloemhoff in NRC Handelsblad dat, volgens de Taalunie, de erkenning van het Limburgs de positie van het Nederlands in Europa zou verzwakken. Hoe zal de neus van de Limburgers gekruld hebben toen ze dat hoorden, ook al weten ze wel beter. Toen ik het las heb ik op het net gezocht naar de samenstelling van de commissies, met name de commissie van advies van deze Unie. De leden die voldoende van streektalen weten om een oordeel te kunnen uitspreken, ken ik goed genoeg om ze daarvan niet te verdenken. Denken de andere misschien wel zo? Hebben ze een voorbeeld van een standaardtaal die het heeft moeten afleggen tegen een streektaal? Welke streektaalsprekers zouden dit gewild en bereikt hebben? En hoe oordeelden de standaardtaalsprekers daar over? Hebben zij dit laten gebeuren?

Enige weken geleden stak prof. Plasterk, in Het Buitenhuis, de draak met de Friese 'taal'. Zijn spot is zo lichtvoetig, dat het leuk is voor degeen die buiten schot blijft, niet voor degeen op wie hij het gemunt heeft. De Friezen moesten het ontgelden, omdat ze, volgens Plasterk, pretenderen dat het Fries nauwer verwant is met andere talen in Noord-Europa dan met het Nederlands. Hij sprak niet over de andere betekenis van 'taal', die hier evenzeer in het geding is.

In dit geval gaat het niet over Fries als een systeem van klanken en woorden dat meer of minder verwant is met een andere taal, b.v. Fries/Engels tegenover Fries/Russisch. Het gaat om het Fries als standaardtaal, als overkoepeling van de Friese dialecten. Het Fries dus op een niveau dat vergelijkbaar is met dat van het Nederlands. Dit laatste was eens de overkoepeling van de Hollandse dialecten en is door de regering, in het begin van de 19e eeuw, verplicht als schoolvak, waardoor het de status van nationale taal kreeg. Onze dichter Staring, een Achterhoeker, schreef in de 18e eeuw over 'het Hollandse dialect'. Doordat het Nederlands schoolvak was, leerden alle kinderen een beetje Nederlands. Maar als je het niet elke dag spreekt en om je heen hoort, zul je er niet veel in kunnen uitdrukken. Maar sedert het bestaan van radio en tv, sedert het toenemen van immigratie binnen het eigen land en andere ontwikkelingen die de vermenging van de Nederlanders ten gevolge hadden, is dat steeds beter geworden. De meeste streektaalsprekers zijn tegenwoordig tweetalig, bijna allen hebben een 'accent', waaraan hun herkomst herkenbaar is.

Waarom zijn eentalige Nederlanders vaak zo afkerig van tweetalige sprekers, die hun streektaal en Nederlands beheersen? De eerste taal heeft meestal de voorkeur voor huiselijke gebruik en in emotionele situaties, het Nederlands wordt gebruikt voor zakelijk overleg, zeker in gesprek met eentalige Nederlanders. Dezen moesten eigenlijk jaloers zijn, want die streektaalsprekers zijn tweetalig, ze zijn gewend, afhankelijk van de situatie, heel snel van de ene in de andere taal over te gaan. Hun Nederlands heeft vaak wel een accent, want dat is moeilijk af te leren. Maar dat hebben eentalige Nederlanders vaak ook wel, een Hollander verraadt zijn herkomst ook bijna altijd door zijn accent. Een accent kwijtraken is heel moeilijk en degenen die het lukt verdienen onze bewondering.

De eentaligen - denk ik - voelen zich ongelukkig, want buitengesloten als ze een taal horen die ze niet kennen. Dat vinden ze minder erg als het om een vreemde taal gaat, die door buitenlanders gesproken wordt. Maar landgenoten die zij niet kunnen verstaan, dat gaat te ver! Te meer omdat die streektaalsprekers vaak minder ontwikkeld en minder gegoed zijn. Tegenwoordig zijn die verschillen kleiner dan een halve eeuw en meer geleden, maar het neerkijken op Oost-Nederlanders, Limburgers en Brabanders behoort nog niet tot het verleden.

Laat ze rustig jaloers zijn. Daarmee stimuleren ze het strijden voor het recht de eigen streektaal te gebruiken in eigen gebied. Zoals de Vlamingen en de Friezen het doen: eigen taal in het gebied waar het van oudsher de taal is, als de gesprekspartner het tenminste verstaat. Anders overgaan op de standaardtaal, die de eentaligen wel verstaan en begrijpen.
De streektaalsprekers hebben nog een ander voordeel. Bij de nauwere onderlinge aansluiting in de Europese Unie, vormen talen als het Nedersaksisch en het Limburgs een overgang naar de streektalen in het Duitse gebied, het Nederduits ten oosten van onze grens met Duitsland, zowel in het noordelijke deel als in Limburg. Hetzelfde geldt voor de Nederduitsers. Ook zij kunnen met hun streektaal terecht in het oosten van ons land.

Die strijd van eentaligen tegen streektaalsprekers vind ik vreemd, het mist zijn doel. De beste manier om een streektaal te versterken is er tegen ingaan, de sprekers ervan belachelijk maken, ze als minderwaardig beschouwen. Dat wekt weerstand op. De Friezen, met hun oude geschiedenis en hun belangrijke positie in het vroeg-middeleeuwse West-Europa, hebben het eerst de kop in de wind gegooid. De inwoners van andere streektaalgebieden keken daar eerst jaloers naar, maar voelden zich, recent, versterkt door in streektaal zingende popgroepen. En nu zijn de randstreektalen in het oosten wel erkend, maar de overkoepelende standaardtaal moet er nog groeien. Het Nederlands heeft daar eeuwen over gedaan, het Fries tientallen jaren.

Jo Daan