Jo's Column. Dingen en Woorden
Dingen verdwijnen door verandering van mode en door vervanging als gevolg van technische uitvindingen. In de eerste decennia van de 20e eeuw ging dat nog vrij langzaam, maar na WO II steeds sneller. In 1916, tijdens WO I, werd elektriciteit aangelegd, om gas, petroleum en antraciet te sparen. Ik herinner me nog heel goed het petroleumstel met drie pitten, dat mijn moeder bleef gebruiken voor gerechten die lang gestoofd moesten worden. In WO II was ik blij dat ik het nog bewaard had en voor koken kon gebruiken. Maar na die oorlog is het verdwenen, omdat het nooit meer gebruikt werd. Toen in het begin van 2001 aan schoolkinderen van 10 en 11 jaar een pit voor een petroleumstel getoond werd en gevraagd wat het voor ding was, luidden de antwoorden: maandverband, schoonmaakdoek, doekje om hoekjes schoon te maken. Alleen het eerst genoemde begrip lijkt er nog een beetje op.
In 1959 werd de grote gasbel bij Slochteren ontdekt. Toen moesten de gasstellen spoedig voor dit nieuwe gas, aardgas, geschikt gemaakt worden. Daarvóór werd een ander gas gebruikt, kolengas, dat uit steenkool gestookt werd. Het aardgas kon royaler gebruikt worden. De regering verdiende eraan, de verwarming van de huizen werd er door verbeterd en stoven waren niet meer nodig. De eerder genoemde kinderen wisten daardoor helemaal niet wat een stoof was. Een mooi bewerkte kerkstoof benoemden ze met: lantaarn voor Sint Maarten, lamp voor in de kamer, radio en vogelkooi. Maar weten de lezers wel wat een kerkstoof was? De kerken werden niet verwarmd en om niet erg koud te worden, namen de meeste vrouwen een stoof mee, met een gloeiende briket in een test, een stuk samengeperst kolengruis in een aardewerk bakje.
Een ouderwetse vatenkwast kenden de schoolkinderen ook niet meer en benoemden die met: plumeau, ruggekrabber, gootsteenontstopper. Begrijpelijk is dat ze een hulleplooimachine niet meer kenden, maar de benoeming met wringer van een wasmachine is toch wel een beetje vreemd, want die is of was toch wel groter. Met het boerenhoedje wisten ze helemaal geen raad; de dag die volgde op de demonstratie waren ze de naam al weer vergeten en spraken over het hoerenhutje.
Maar het mooist was hun reactie op de lieslaarzen, die gebruikt werden bij het wiermaaien langs de Waddenzeekust. De kinderen dachten dat er vroeger op het eiland reuzen gewoond hadden. Lieslaarzen zijn zóveel hoger dan gewone laarzen dat ze het mogelijk maken tot aan de liezen in het water te staan.
Als de lezers van deze column de genoemde begrippen ook niet meer kennen, hoop ik wel dat ze de namen opzoeken in een woordenboek of in het Openluchtmuseum gaan kijken. Van Dale gaf in 1984 de stoof nog wel, maar het boerenhoedje niet meer.
Jo Daan
© 2000-2007 KNAW/Meertens Instituut